Een interview in Tertio

Door: Barbara Beyers

Terug naar alle artikels

Nagels met koppen door collega Frederiek Vanoplynes in Tertio deze week:

“Een kleinschalig onderzoek van enkele lesgevers en de inspectie toonde aan dat, om een tekst te begrijpen, een lezer 80 procent van de woorden moet kennen. Bij teksten in het vak godsdienst blijken leerlingen soms slechts met 20 procent van de woorden vertrouwd te zijn. Dat maakt het vak zo moeilijk. Voor onze kerstevocatie hebben we de Bijbelteksten aangepast, want de leerlingen wisten niet meer wat een kribbe was. Dus maakten we er een voederbak van. Sinds enige tijd is er ook de uitdaging van woke-gevoeligheid, waardoor zelfs het woord ‘Vader’ moeilijk kan liggen. Een vader dekt in religieus opzicht een andere lading dan in een gezinscontext, maar de gelaagdheid van teksten en de betekenis van figuurlijke en symbolische taal begrijpen veel leerlingen niet meer.”
 





Die religieuze ongeletterdheid heeft te maken met de algemene ontlezing in de maatschappij, analyseert Vanoplynes. “Leerlingen grijpen minder snel naar een boek, terwijl nieuwe woorden ontdekken net cruciaal is voor taalverwerving. Alle vakleerkrachten stellen vast dat het leerlingen aan woordenschat en genuanceerde taal ontbreekt, maar de godsdienstleraar ervaart dat in veelvoud. Wie geen woorden heeft, blijft op de vlakte. Dat is de pathologie van onze tijd: kunnen jongeren iets niet rationeel vatten, dan verzwelgen ze in emoties. Ze kunnen die twee niet met elkaar verbinden.”





“Van mijn leraar Latijn, Geert Van Coillie, leerde ik dat tussen pathos en logos de ethiek ligt: een zingevingskader. Hij wees op het belang van taal om de werkelijkheid te doorgronden en er ons existentieel toe te verhouden. Symbolen zijn belangrijke ‘plekken’ in die tussenruimte tussen ratio en emotie. Breiden we de religieuze geletterdheid van jongeren uit, dan leren ze hun emoties te plaatsen binnen een breder verhaal en kunnen ze zich beter staande houden. Veel jongeren kampen met psychische problemen, maar de psychiatrie biedt geen zingeving. Op school krijgen jongeren in het vak godsdienst een kader om zich te verhouden tot complexiteit.”




“Religieuze referenties zijn even nuttig voor gelovigen als voor ongelovigen. Een minderheid van mijn leerlingen is katholiek, maar de godsdienstles reikt hun leessleutels aan om onze complexe wereld te begrijpen. Europa is een uitzondering, want religie neemt er sterk af, terwijl in de rest van de wereld godsdienst alomtegenwoordig is. Als wij ons op onszelf terugplooien en de diversiteit van perspectieven en gevoeligheden niet meer aanbieden, begrijpen we niet meer hoe de wereld in elkaar zit. Daarvoor is een taal nodig: een middel om uit te wisselen, zich in te leven in de andere, en gemeenschappelijke zaken te ontdekken. Als je woordenschat beperkt is, kan je enkel gepolariseerd denken. Ik stel vast hoe ongenuanceerd mijn leerlingen naar het conflict in Gaza kijken. Hun gebrek aan achtergrond doet de diversiteit aan perspectieven verloren gaan. Door de bubbelsamenleving bereikt het perspectief van de ander hen niet meer. In een experiment laat ik mijn leerlingen eens een andere levensbeschouwelijke bril opzetten. Dat opent hun ogen, ook voor hun eigen positie. Om die te expliciteren hebben ze taal nodig. Ik pleit ervoor weerbarstige religieuze termen en concepten niet te bannen, want die hebben ze nodig om de toenemende complexiteit te duiden. Laat je die taal los, dan rest er slechts een smalle basis om bij conflicten met elkaar te praten.”





Ook een vak ‘burgerzin’ kan dat genuanceerde denken aanbrengen, maar Vanoplynes ziet dat anders. “Wie vanuit een ‘neutraal’ buitenperspectief spreekt, raakt de ander niet. Godsdienstleerkrachten zeggen ook expliciet waarvoor zij staan. Ze spelen open kaart, waardoor de kans op indoctrinatie kleiner is. Leerlingen kunnen zich een houding aanmeten tegenover het aanbod dat de godsdienstleerkracht niet alleen als expert maar ook als gelovige aanbrengt. Ze kunnen hun eigen perspectief uitdiepen en er ook de beperkingen van zien. Niemand is neutraal, iedereen heeft een levensbeschouwelijke bril. Wie die vanuit gespeelde neutraliteit niet expliciet maakt, kan subtiel een bepaald denken opdringen zonder dat leerlingen zich daartoe kunnen verhouden.”

Vanoplynes betreurt de onterechte vooroordelen over het vak godsdienst. “Mensen gaan nog steeds uit van het vak zoals zij het zelf hebben gekregen: als een catecheseles. Toen zij het religieuze referentiekader geleidelijk verloren, gingen ze dat vak als indoctrinatie zien. Toen ik op de schoolbanken zat, waren de Bijbelverhalen platgelezen. We hadden een allergie ontwikkeld tegenover de ideologische lezing waarbij Jezus altijd de oplossing was. Ondanks drastische veranderingen in het godsdienstonderwijs, is het bijzonder moeilijk om het oordeel van de samenleving te bestrijden. Vandaag wijzen wij in een tekst op de verschillende posities waarmee de leerlingen zich kunnen identificeren. Of we hebben het over de weerbarstigheden. Zo wekken Bijbelteksten toch weer hun interesse, omdat ze geen enkele voorkennis noch vooroordelen hebben. Hun religieuze ongeletterdheid brengt een zekere onbevangenheid met zich mee. Politici en journalisten zouden eens een les moeten bijwonen. Dan zouden ze zien hoe belangrijk de bijdrage van het vak godsdienst is voor de complexe samenleving. Een maatschappij die dat niet erkent, snijdt in haar eigen vlees.”

Auteur: Sylvie Walravens - Tertio 24/01/2024